Wij Nederlanders blijken vooral veel variatie in scheldwoorden te
hebben. Geïnspireerd door de klank van een letter. Zoals de stiekeme, sluwe en
slimme s van smiespelen, snaaien, steggelen, sjoemelaar, schorremorrie,
schuinsmarcheerder, secreet, serpent, sjacheraar, snoever, schelm, smiecht,
schavuit, schobbejak en snoodaard. Of juist de stomme s van slappeling,
slampamper, slapjanus, scharminkel, schijtlijster, schlemiel, stoethaspel,
stakker, stumper, sukkel, sufkop en sul die slist, stamelt en stottert en loopt
te slabakken.
Woorden als oelewapper, klaploper, linkmiegel, knurft, tuig van de
richel, nozem, duivelsgebroed, vlegel, doerak, dondersteen, donderstraal,
lulletje rozenwater, flapdrol, lapzwans, minkukel, branieschopper, droogstoppel,
belhamel, bengel, blaaskaak, droplul en melkmuil. Een heel rijtje en lang niet
compleet. Misschien denk je nu, wat loop je te raaskallen, bekokstoven of
konkelefoezen? Ben je helemaal belatafeld? Misschien vind je het quatsch, geneuzel
of apekool of begrijp je er geen snars of sikkepit van. Maar sta eens stil bij
de verschillende klanken.
De fijne letter f met zijn frunniken, frutselen, friemelen en finesse alsook
flitsen en flikkeren en het prachtige flikflooien, foeteren, frapperen, fratsen
en fnuikend. Niet slechts de gemene gluiperd, gespuis, geteisem, gajes,
gladjanus, maar genieten van de g in gniffelen, grinniken, gnuiven, gieren, grijnzen,
grimassen, ginnegappen, giechelen, giebelen en grapjas of de g-klank in
schaterlachen, schertsen, schuddebuiken en schik hebben.
Bijzonder hoe klank en betekenis verbonden zijn. De denderende d van
donderen, draven, daveren, duwen, drammen, doordrukken, dreunen, donderjagen en
door, door, door, tegenover het deemoedige drentelen, dralen, dreinen,
dreutelen en deinzen. De petieterige en precieze p van het peinzen, prakkezeren,
pruilen, puzzelen, punniken, peuren, peuteren en peuzelen.
Klank kleurt het woord zoals de koutende k met zijn keuvelen, kijven,
kiften, kakelen, konkelen, klikken, kissebissen, kletsen en klessebessen, maar
ook kukelen, koekeloeren en jawel, klaploper. De haperende h van huiveren,
huppen, hakkelen, hannesen, hikken, horten, hakketakken en oké, hittepetit. De likkebaardende
l met zijn lillend, lallend, lol en lellebel. De zanikende z van zemelen,
zeuren, zwetsen, ziften en zeveraar. De belegen b met zijn banjeren,
bakkeleien, beuzelen, bedotten, beduvelen, botvieren, bekonkelen, bruuskeren,
berispen, beschimpen, bestieren, bezoedelen en besodemieteren. Toch ook wel
weer veel negatieve woorden. Daar zijn we blijkbaar creatiever in.
Ik ben benieuwd van welk woord jij gaat glimmen en glunderen. Misschien
is het weer mijn hang naar de traagheid van weleer, maar ik geniet vooral van
lanterfanten en flierefluiten.